Bewegen met 3×3=9 

Maak 9 verschillende kaartjes met de clusters eer/oor/eur, aai/ooi/oei en eeuw/ieuw/uw. Verdeel de kaartjes over de kamer. Noem een woord met dit cluster erin. Je kind rent naar het goede kaartje. Bij het vinden van het kaartje benoemt hij/zij het cluster hardop en bedenkt zelf nog twee woorden met het cluster. Let op! Alleen het cluster benoemen.

Voorbeelden van woorden zijn: speer, meer, door, voordeur, kleurtje, kraai, lawaai, mooi, roeien, sneeuw, leeuw, nieuw, kieuw, schaduw, ruw.

Veel plezier!