Tip 2: Leer de juiste klanken aan

In de methodes voor aanvankelijk lezen worden de klanken van de klinkers in de eerste maanden aangeleerd voor een gesloten klank en niet voor een open klank. In de periode daarna moeten de ‘letterdief’ en ‘dubbelzetter’ er bij komen om deze verwarrende didactiek weer recht te breien. Bij kinderen met dyslexie duurt dat erg lang.
Ervaring leert ons dat we een veel beter resultaat krijgen wanneer we de klankwaarden van de klinkers in de aanvangsfase leren relateren aan de positie.

Naam en klank van een teken

De klanken van onze taal schrijven we met tekens. Deze tekens van het alfabet hebben een naam zoals in het oude ABC. Soms hebben ze ook verschillende klanken. De naam van de letter moeten de kinderen daarom bewust kunnen scheiden van de klankwaarde. En zo is de letter ‘a’ niet altijd een korte klank en is de lange klank ook niet altijd een ‘aa’
In het onderwijs is dit verwarrend; kinderen verwarren daarom vaak de naam met de klank. De letter ‘a’wordt a genoemd, maar klinkt zowel kort als lang, afhankelijk van de positie in het woordstuk of het woord.
Bovendien worden de namen van de letters van het alfabet al lang niet meer aangeleerd.

Klinkers en meeklinkers.

Allereerst dient de term ‘klinkers’ te worden verhelderd. Wij doen dat altijd vanuit de begrippen zwemmer, loper, voetballer etc. Kennelijk gebruiken we de stam van een werkwoord met de toevoeging –er om aan te duiden wat iemand doet; een loper loopten een zwemmer zwemt. Overigens zien we dat ook in het Engels zoals keeper en player. Ook in Franse woorden zien we dat aan het achtervoegsel –eur in monteur, conducteur en controleur. Kortom: klinkers klinken.
Klinkende klanken in de woorden maken we dus met lettertekens die we klinkers noemen. Je hoort ze goed als je gaat zingen:aaaaaaa-oooooo-uuuuuu-eeeee-iiiiiiiii. De a-o-u-e-i zijn daarom de klinkers van het ‘abc’.
Er zijn ook letters in het alfabet die alleen niet kunnen klinken; je hoort een sis bij de ‘s’ of een plofje zoals bij de ‘p’, ‘k’ , ‘b’,‘t’. Hier kan je dus niet op zingen.
Ook in het ‘abc’ kunnen ze niet klinken zonder een klinker. Hoor maar: bĂ©, cĂ©, dĂ©, ef, ha enz. Ze hebben dan altijd een klinker nodig om zelf te kunnen klinken. Ze klinken daarom altijd mee met een klinker of andere klank. Deze letters noemen we daarom ‘medeklinkers’ of zeg maar ‘meeklinkers’ .
Omdat we in onze taal kennelijk meer klanken hebben dan de Romeinen in hun Latijn hadden hebben we er zelf nog een aantal ‘klanktekens’ bij verzonnen. Dat zijn de oe, ui, eu, ei, ij, ou en au. We schrijven ze met twee tekens en daarom noemen we ze ‘tweetekenklanken’.

Lange en korte klanken

Een klinker aan het eind van een woord of een woordstuk klinkt lang: het is een open lange klank. Omdat er geen medeklinker achter staat om de klinker op te sluiten kan de klank lang doorklinken.
Voorbeelden hiervan zijn pa, zo, nu, maar ook in woordstukken zoals in pa-sen, zo-mer en mu-ren.
Een lange open klank klinkt net zoals de naam in het alfabet: hij kan dus lekker zichzelf zijn. Er is niets wat hem tegenhoudt; aan het eind van een woord en woordstuk heeft een klinker dus een lange klank.

Gesloten korte klank

Een medeklinker na een klinker sluit de klank op en kan daarom niet meer lang klinken. Het wordt een korte gesloten klank. Deze regel kunnen we ook omdraaien: na een korte klank moet altijd een opsluiter staan.

Gesloten lange klank

Een gesloten lange klank moet daarom lang worden geschreven omdat de opsluiter hem immers kort maakt. Vergelijk zon-zoon,man-maan, mes-mees.
Wij vertellen dat de klinker daarom zijn ‘tweelingbroertje’ mag meenemen om samen lekker lang te kunnen klinken.

Stomme e

De letter e kent naast de korte en lange klank ook nog de stomme klank. Het begrip ‘stom’ betekent hier dat het een niet beklemtoonde klank betreft die meer lijkt op een korte ‘u’. We leren tijdens het aanvankelijk lezen daarom altijd alle stomme woordjes aan: de-we-me- ze-je-te.
Eigenlijk kunnen we meteen de regel aanleren van de eind-e. De letter e klinkt altijd stom aan het einde van een woord. Maar dat betreft in het aanvankelijk lezen dus nog enkel de hier voor genoemde stomme woordjes.
Op scholen horen we nogal eens de term ‘stomme-ù’. Hier wordt een stomme klank met een korte klank verward en de naam dus verward met een klank. Dat kan natuurlijk niet. Het is of de stomme-Ă© of een stomme-uh.

i en ie

Voor grote verwarring kan ook de letter i zorgen.
Dat de gesloten i kort klinkt, is voor een ieder duidelijk, maar voor de lange klank zouden we net als de andere klinkers eigenlijk een dubbele i moeten gebruiken. Dus pit-piit.
Dat doen we in onze taal niet met een extra i, maar met een e. De e is dus de ‘verlenger’ van de i. En daarom schrijven we niet‘piit’, maar ‘piet’.
Onze taal kende vroeger ook de e als verlenger van andere tekens zoals we nog zien in Aerdenhout of Ueden.
Overigens doen ze het in Finland wel met een dubbele ii. Dat is veel consequenter. Ook de Friezen schrijven hun woord ‘kaas’ als ‘tjiis’.
Onze leerlingen leggen we uit de de i geen ‘tweelingbroertje’ heeft, maar daarom zijn neefje de letter e mag meenemen als verlenger. Sterker nog hij neemt altijd zijn neefje mee wanneer hij een lange klank heeft. We schrijven daarom geen zi maar zie.
We vertellen onze leerlingen dat de i geen tweelingbroertje heeft en ook nog erg mager en klein is. Daarom zien we hem altijd met zijn neefje e.

Flitskaarten

In het onderwijs gebruiken we graag flitskaarten om de visueel-auditieve koppelingen te automatiseren. Dat is op zich natuurlijk prima, ware het niet dat we hierdoor de verwarrende koppeling maken dat een enkele letter a altijd zou klinken als een lange klank. En dat blijkt na het aanvankelijk lezen niet altijd het geval te zijn. Vandaar dat het onderwijs deze ‘dwaling’ tracht recht te breien met de smoes van de ‘letterdief’. We schrijven dus eerst ‘zoo’ om daarna een letter weg te halen en het goed als ‘zo’ teschrijven. Eigenlijk doe jet het eerst fout om daarna met een smoesje het weer goed te maken. Waarom niet direct goed?
In veel klaslokalen van groep 3 en 4 zien we de totaal verwarrende letterkaarten hangen. Hierop staan de korte en lange klanken weergegeven als ‘a’ en ‘aa’. Dit suggereert dat de ‘a’ nooit lang zou kunnen klinken en de lange klank altijd door ‘aa’ zou moeten worden weer gegeven.
Niet zo verwonderlijk dus dat veel kinderen jarenlang de klank associëren met de dubbele aa en de enkele a automatisch als korte klank zien: op deze verwarring is maanden lang getraind !!

Zonder aan de didactiek in groep 3 iets te veranderen kan dit veel minder verwarrend en direct goed worden aangeleerd. Het voorkomt onnodig foutief ingeslepen visueel-auditieve en auditief-visuele associaties.
De gevolgen van deze verrijking van het aanvankelijk leesonderwijs is dat het aantal fouten en de volgende jaren met ongeveer de helft kan afnemen.

Effectieve klinkerflitskaarten

Op deze flitskaarten van de klinkers staan alle mogelijkheden weergegeven. Hierbij wordt de korte klank altijd voorzien van een ‘opsluiter’ en kan de lange klank zowel open als gesloten voorkomen. Dus die zien we zonder en met ‘opsluiter’.
Deze flitskaarten kan de leerkracht eenvoudig zelf maken en op A4-formaat onder elkaar in de klas ophangen. Open-lang,gesloten-kort en gesloten-lang (bij e nog eind=stom)
a- , a# , aa#
e- , e#, ee(#) en ~e (later eet en e-ten)
ie, i# , ie# (later Italiaanse /Latijnse leenwoorden: i-) o-, o#, oo#
u-, u#, uu#
Hierbij zouden we ook nog ‘kapstokwoordjes kunnen gebruiken waaraan we kunnen refereren.
na, man, maan de, pen, peen zie, pit enpiet zo, zon, zoon nu, fut en fuut

Opmerkingen:
Uiteraard lichten we dit graag toe in het team of bij de leerkrachten onderbouw. Zowel ouders als leerkrachten kunnen de flitskaarten van onze website downloaden.(zie aanbod)

© 2021 Simon Eg,